Zechariah 10

1) van den HEERE regen,

De zin is: Indien gij enig ding van doen hebt, verzoekt zulks van den Heere met uwe gebeden, hetzij regen om uwe vruchten te doen wassen, of iets dergelijks, maar loopt niet tot de afgoden, gelijk uwe vaders gedaan hebben, waarom Ik hen gestraft heb.

2) des spaden regens;

Van spaden regen, zie Deut. 11:14, en verg. Hagg. 1:10, en Hagg. 2:18; Zach. 8:12; zie ook Spreuk. 16:15; Joel 2:23.

De 11.14 Hag 1.10 2.17 Zec 8.12 Pr 16.15 Joe 2.23

3) de weerlichten;

Of, regenvlagen, of plasregen, regenachtige wolken. Zie Job 38:25.

Job 38.25

4) hun

Of, daar, te weten, die Hem daarom zullen bidden. Het is ene verandering van personen, haar, of hen, voor ulieden.

5) regen genoeg geven

Hebr. regen des plasregens, of regen [ja] plasregen; alzo staat er in Ps. 40:3; slijk des modders, voor dikke slijk.

Ps 40.2
6) Want de terafim spreken ijdelheid,

Of, zekerlijk, gewisselijk, enz. Dat is, de reden, waarom de godzaligen van God verzoeken hetgeen hun van node is, te weten, omdat de afgoden niets dan ijdelheid zijn; zie Ps. 115:3,4, enz. Zie ook Jer. 10:8; Hab. 2:18; van terafim zie Gen. 31:19.

Ps 115.3,4 Jer 10.8 Hab 2.18 Ge 31.19

7) zien valsheid,

Dat is, hier te zeggen profeteren of voorzeggen, te weten, door den mond hunner profeten.

8) daarom

Te weten, omdat zij de beelden geeerd en de waarzeggers geloofd hebben.

9) zij

Te weten, de Joden van uwe vaders.

10) henengetogen als schapen,

Te weten, in de gevangenschap naar Babyloni‰.

11) zij zijn onderdrukt geworden;

Of, zij hebben openlijk betuigd, of gesproken, dat zij geen herder hadden.

12) geen herder.

Dewijl de priesters en de regenten hun ambt niet betrachtten, noch het volk van die afgoderij aftrokken. Verg. Jer. 23:1; Ezech. 34:2; Matth. 9:36.

Jer 23.1 Eze 34.2 Mt 9.36
13) de herders

Van welke in Zach. 10:2 gesproken wordt.

Zec 10.2

14) de bokken

Dat is, regenten, of de rijken en geweldigen, gelijk Jes. 14:9; Ezech. 34:17; Dan. 8:5.

Isa 14.9 Eze 34.17 Da 8.5

15) bezoeking gedaan;

Te weten, in mijn toorn.

16) zal Zijn kudde bezoeken,

Dat is, nadat Hij zijn volk zal gekastijd hebben, zo zal Hij hen toerusten als een schoon versierd paard; dat is, Hij zal hun hart en moed geven om hunne vijanden te kunnen wederstaan en te overwinnen. Dit, geesterlijkerwijze verstaan zijnde, betekent dat God zijne kerk begaaft en sterkt met de kracht van zijn Heilige Geest, dat zij den duivel en anderen hunne vijanden dapperen wederstand doen en onder hunne voeten treden kunnen; Rom. 16:20.

Ro 16.20

17) stellen,

Dat is, toerusten.

18) gelijk het paard Zijner majesteit in den strijd.

Dat is, als zijn heerlijk en versierd paard, op hetwelk Hij in den strijd of krijg zijn eigen persoon vertrouwt.

19) Van hetzelve

Van, of uit het huis van Juda, dat is de kerk zelve zal God zijn volk met voorstanders verzorgen. Anders: van Hem, te weten, van den Heere, namelijk tot beschutting van zijn volk.

20) de hoeksteen,

Hebr. de hoek. Zie Zef. 1:16 de aantekening aldaar, en Zef. 3:6. De oversten des volks worden ook in 1 Sam. 14:38; Jes. 19:13, hoeken genoemd.

Zep 1.16 3.6 1Sa 14.38 Isa 19.13

21) de nagel,

Of, pin, te weten met welke men de tenten uitspant en vastmaakt, hier betekenende overste, gelijk Jes. 22: 23,25. Doch hier inzonderheid krijgsoverste, gelijk blijkt uit de naastvolgende woorden.

Isa 22.23,25

22) alle drijvers voortkomen.

Hebr. alle, of elk drijver.

23) zij zullen zijn als de helden,

Te weten, die van het huis van Juda en alle ware ledematen der kerk. Want deze woorden passen op hetgeen in Zach. 10:3 gezegd is.

Zec 10.3

24) die in het slijk der straten treden

Anders: die [hunne vijanden] vertreden zullen in den strijd, als het slijk der straten.

25) beschamen,

Dat is, te schande maken.

26) die op paarden rijden.

Dat is, de vijanden der kerk Gods, onaangezien zij te paard ten strijde wel toegerust zijn.

27) het huis van Jozef

Versta hierdoor vooreerst de tien stammen, daarna alle ware Isra‰lieten, die mede tot de kerk van Christus zullen vergaderd worden.

28) behouden,

Of, verlossen, gelijk in Zach. 9:16.

Zec 9.16

29) Ik zal hen weder inzetten;

Het Hebr. woord, hetwelk in den tekst staat, schijnt uit twee ineengesmolten woorden te bestaan. Ik zal hen instellen en wederbrengen. Anders: Ik zal hen gerustelijk zetten, of doen wonen.

30) En zij zullen zijn

Anders: en de Efra‹mieten zullen zijn als een held.

31) als een held van Efraim,

Dat is, dapper en welgemoed. Verg. Ps. 78:9, enz.

Ps 78.9

32) zien,

Dat is, met blijdschap aanschouwen, horen, vernemen.

33) in den HEERE.

Vanwege den Heere, te weten vanwege zijn genadige bescherming.

34) toesissen,

Dat is, beroepen en in mijne kerk verzamelen door de predikatie van het heileg Evangelie, Matth. 11:28; Mark. 16:20; Joh. 7:37. Verstaat men dit sissen of samenroepen van ene vergadering van het volk Gods, om hunnen vijanden tegenstand te doen, zo is het een bewijs, dat God zeer lichtelijk, als het Hem belieft, grote heirlegers kan doen vergaderen. Zie Jes. 5:25 de aantekening aldaar, en Jes. 7:18.

Mt 11.28 Mr 16.20 Joh 7.37 Isa 5.25 7.18

35) want Ik zal ze verlossen;

Of, als Ik hen verlossen zal, te weten, door het bloed en den geest van mijnen Zoon Jezus Christus.

36) zij zullen vermenigvuldigd worden,

Of, zij zullen veel, of groot worden, gelijk, enz.

37) Ik zal hen onder de volken zaaien,

Dat is, Ik zal mijne kerk, die door de ganse wereld verstrooid zal zijn, uitbreiden en vruchtbaar maken, als het gezaaide zaad. Zie Hos. 2:22. Zie de volbrenging Hand. 2:5, en Hand. 8:1,4; 1 Petr. 1:1.

Ho 2.23 Ac 2.5 8.1,4 1Pe 1.1

38) Mijner gedenken

Dat is, in mij geloven, mij aanroepen en dienen; ja ook mijn naam verkondigen. Dit is inzonderheid geschied ten tijde der predikatie van het heilig Evangelie door de apostelen en hunne metgezellen.

39) leven met hun kinderen,

Dit is te verstaan van een geestelijk leven; doch sommigen nemen het voor wel en gelukkiglijk hier op aarde leven.

40) wederkeren.

Te weten, tot God door bekering of tot hun aardse bezittingen, verlost zijnde uit de handen hunner vijanden.

41) IK zal ze wederbrengen uit Egypteland,

De zin is: Gelijk Ik mijn volk Isra‰l eertijds uit Egypteland en ander landen, waar het een tijlang in ellende is geweest, heb gebracht in het land Kana„n, alzo zal Ik mijn uitverkoren volk uit de blindheid, afgederij en dienstbaarheid van den duivel verlossen, in mijne kerk brengen en eeuwig zaligmaken.

42) maar het zal hun niet genoeg wezen.

Ander: maar daar zal niet plaats genoeg voor hen gevonden worden; te weten, om te wonen, zij zullen te machtig in getal zijn. Van de betekenis van het Hebr. woord, zie Num. 11:22 de aantekening aldaar, Hos. 12:9.

Nu 11.22 Ho 12.8
43) Hij zal door de zee gaan,

Te weten, de heer Christus.

44) die benauwende,

Hebr. Hij zal door de zee gaan [met] benauwdheid, of benauwing. De zin is: Hij zal de zee beangstigen, gelijk Hij eertijds de Rode zee beangstigd heeft. Zie Ps. 114:3; Jes. 11:15, enz. dat is, God zal zijnen uitverkorenen een wonderlijken doorgang openen, om uit het geestelijke Egypte dezer wereld in het hemelse Kana„n te gaan. Anderen, en het [te weten mijn volk] zal door de zee der benauwdheid of der beangstiging doorgaan, eer het in het hemelse Kana„n zal gesteld worden.

Ps 114.3 Isa 11.15

45) Hij zal de golven in de zee slaan,

Te weten, de Heer. Die zal alle hindernissen uit den weg nemen.

46) de hoogmoed van Assur

Of, de hoogheid.

47) de scepter van Egypte zal wegwijken.

Dat is, het regiment, alle regering, gelijk Gen. 49:10; want de Assyri‰rs en Egypte naars, mitsgaders andere heidense nati‰n, die de gemeente Gods plachten te vervolgen, zullen zich aan de scepter en de regering van Christus onderwerpen.

Ge 49.10
48) Ik zal hen sterken

Te weten, God de Vader zal mijn volk versterken.

49) in den HEERE,

Dat is, in het geloof aan Jezus Christus, die het Hoofd zijner kerk is.

Copyright information for DutKant